maandag 8 augustus 2011

2011 Bad Nieuwenschans - Haarlem

Fietstocht Bad Nieuwenschans-Haarlem




Dag 1. Bad Nieuwenschans-Westerlee.

(41 km; 2,28 h; 16,8 kmh gemidd)


We komen aan op het station en zien aan de overkant van de weg een Grand Café. We lopen het terrein op en ontdekken dat het naast café ook Galerie en Kunstencentrum is en veel informatie te vinden is over de geschiedenis van het gebied.  Het gebouw is een oude locomotieven remise uit 1876. We zijn verrast door de moderne inrichting en het culturele karakter en de beheerster vertelt dat er in de winter veel activiteiten worden georganiseerd, ook omdat mensen vaak geïsoleerd wonen en elkaar zo opzoeken. We drinken koffie en lezen wat over de geschiedenis van het gebied en lopen even binnen bij de Galerie, waar een deel van de tentoonstelling Canon van het Nederlandse landschap hangt. Het zijn grote foto’s van de 40 kenmerkende Nederlandse landschappen. Een aantal van de landschappen zullen we de komende dagen tegen komen en ik zal ze vast leggen op foto.
Daarnaast zijn er twintig nationale landschappen onderscheiden waarvan we er enkele passeren. http://www.nationalelandschappen.nl/index.php  Het gaat niet alleen om natuurlandschappen, maar ook om grotere bouwwerken als de Stelling van Amsterdam en de Hollandse Waterlinie. Als je met de fiets door Nederland gaat ga je gemakkelijk voorbij aan de elementen die je ziet. Terwijl bij elk landschap jezelf kunt verwonderen over het ontstaan. Ik ontdek later dat landschappen het gevolg zijn van 6 geologische krachten: Tektoniek, ijs, wind, rivieren, zee, leven en als zevende invloed de mens. Je kunt het landschap niet begrijpen zonder iets te weten van die factoren die vanaf de ijstijden hun invloed hebben uitgeoefend. Op de site http://www.geologievannederland.nl/ ……..worden Zes hoofdlandschappen onderscheiden.

  • Zandlandschap: ontstaan door ijstijden en winden die voor een zanddeklaag hebben gezorgd.
  • Rivierlandschap: de Maas en de Rijn  zochten steeds een andere stroom door de delta
  • Heuvellandschap in Limburg: ontstaan door tektoniek en insnijding van de rivier
  • Zeelandschap: ontstaan door aanslippend van zeeklei.
  • Duinlandschap: ontstaan door zee en wind
  • Veenlandschap: ontstaan door leven = groei van planten die het veen vormde.
Op basis van die hoofdindeling zijn er landschapsvormen te onderscheiden. Genoemd worden:


Dekzand, Doorbraakgaten, Droogdal
Glaciaal bekken' Grondmorene, Hoogveen, Komgrond
Kustduin, Kwelder en kreekrug, Laagveen, Löss
Oeverwal, Smeltwaterterras, Spoelzandwaaier
Sporen landijs, Steilrand, Strandwal, Stuifzand
Stuwwal, Uiterwaarden, Wijstgronden
Zeeklei en kwelder



Het ingrijpen van de mens komt pas na deze zeg maar geologische infrastructuur aan de orde. In de beschrijving van het Drents landschap en de achtergronden van de veenwinning gaat de mens het landschap mede vorm geven. Het is dan niet alleen de voorwaarde voor het ontstaan van zandverstuivingen, maar landschap wordt dan cultuurlandschap als er grote bouwwerken als de Hollandse Waterlinie gezien worden als landschapselement.
Tenslotte, en dat is nog niet zo uitgewerkt in dit verslagje, gaat men door het bezig zijn met behoud van het landschap ook steeds verder in het beschermen van natuurwaarden. Een voorbeeld zijn de uiterwaarden in de rivieren.
Om de rivieren te beteugelen zijn er dijken opgeworpen en ging men het land van de uiterwaarden gebruiken voor kleiwinning en steenbakkerijen. Ook werd het land gebruikt voor veeteelt en hooibouw. Doordat de afvoer van water in het voorjaar steeds groter is – opwarming- en de nevenstromen van de rivier in de uiterwaarden in de loop der jaren dichtgeslibd zijn, worden op veel plekken in Nederland de uiterwaarden verdiept en afgegraven. Dit heeft als voordeel meer volume aan waterbekken, en er vindt bijzondere natuurontwikkeling plaats. Denk aan de Gelderse poort wat nationaal landschap is geworden.

De beschrijvingen dit ik hier verzameld heb zijn summier en geven een eerste idee. 
  1. Oldambt en Dollardgebied. Gronings landschap.
  2. Esdorpen Historie Drents landschap
  3. Hoogveengebied Fochtloërveen en geschiedenis van de Turfwinning
  4. IJsseldelta
  5. Veluwe en Utrechtse Heuvelrug
  6. Arkeheem-Eem
  7. Groene Hart
  8. Hollandse Waterlinie
  9. Stelling van Amsterdam

1. Het Groninger landschap
Het gebied tussen Groningen en Nieuweschans is een gebied met een lange historie. Eens stroomde de rivier de Eems langs Emden, de Punt van Reide en Delfzijl en mondde tussen Borkum en Rottum uit in de Noordzee. Vanaf de Drentse hoogvlakten stroomde het overtollige water via de Westerwoldse Aa, de Termunter Aa en de Tjamme naar de Eems. Tussen deze stromen lagen de twee Ommelander landschappen Oldambt en het Reiderland.
De inwoners bouwden hoge plekken om op te wonen. Als basis voor verhoging was meestal een mesthoop gebruikt, afgedekt met klei. Boerderijen waren afgebroken en opnieuw weer opgebouwd op deze verhogingen, nu wierden genoemd. Zo ontstonden de wierdendorpen. In de tiende eeuw begonnen vooral monniken dijken van één tot anderhalve meter hoog om de wierden en wierdedorpen te leggen. Niet erg hoog, maar er was een methode gevonden om het zeewater enigszins tegen te houden. Men legde zelfs een dijk over de hooggelegen kwelders, zodat weidegronden ook niet meer (zo vaak) door het zeewater konden worden overstroomd. De grond bestond uit zeer vruchtbare zeeklei en vanwege de drie rivieren was afwatering niet zo'n probleem. Met name het Reiderland was een zeer welvarend gebied. Tot 1287. In dat jaar werden grote delen van Oostfriesland door zeewater overspoeld. In de driehonderd jaar erna moest door het afgraven van veen en het slechte onderhoud van de dijken nog meer land aan het water worden prijsgegeven. In 1445 werd bijvoorbeeld een dijk aangelegd vanaf de Punt van Reide naar Finsterwolde. Deze dijk moest onder meer het klooster Palmaer beschermen tegen het water, maar door onderlinge ruzies werd het onderhoud van de dijken verwaarloosd. De bewoners van dorpen als Finsterwolde, Oostwold, Midwolda en Noordbroek verplaatsten hun onderkomens naar het hoger gelegen schiereiland van Winschoten. Omstreeks 1509 was er geen houden meer aan. Het water vaagde de laatste restanten van de dijken weg en nam bezit van het Reiderland en een deel van het Oldambt. Ruim dertig dorpen en een aantal kloosters gingen in het water ten onder. In de 17e en 18e werd het Dollardgebied weer in stappen ingepolderd.  Rond 1800 hadden de (inmiddels ontgonnen veengebieden en) weilanden plaatsgemaakt voor akkers. Dit gebeurde enerzijds omdat er verschillende veepesten uitbraken, anderzijds werden de landbouwkundige technieken en de opbrengsten belangrijk verbeterd. Nu kent men in het Oldambt overwegend bouwland. De introductie van de aardappel in de kleigebieden zorgde voor een grote toename van de rijkdom van de landbouwers. Door de verbetering van de levensomstandigheden voor boerenarbeiders nam de kindersterfte af, en de levensverwachting toe. De arbeidersgezinnen werden steeds groter. Door het grote overschot aan arbeidskrachten en de sterk gestegen welvaart veranderde het karakter van het Oldambt en kwam er een enorm verschil tussen rijk en arm. Dit deel van Oost Groningen met zijn polders en lintbebouwingen is het gebied waar talloze aardappel en graanvelden te vinden zijn en de oorzaak dat er grote verschillen zijn tussen de rijkdom van de boeren en de armoede van de arbeiders, zoals dat is beschreven in het boek De Graanrepubliek van Frank Westerman.


We doen wat boodschappen en kijken kort in het stadje.
Nieuwenschans is een klein vestingstadje dat in 1628 werd gebouwd om het nieuw verworven land dat terug veroverd werd op de zee te beschermen (zie boven). Het lag toen aan het water.  Het stadje heeft een vijfhoek, met wallen en een gracht en functioneerde nog tot de 19de eeuw (1870) als vesting. Doordat er nieuw land werd ingepolderd van het dollard lag Nieuwenschans niet meer aan zee.
Door de vondst van  mineraal bronwater startte in 1985 het kuuroord Fontana en dat verklaart de nieuwe naam Bad Nieuwenschans. Er komen jaarlijks 180.000 mensen.

Even verder op ligt Oude Schans. Deze verdedigingsplaats was eerder aangelegd rondom een zijl (uitwateringsplaats in een dijk met behulp van een terugslagklep) in de westerwoldse  Aa en heette Berlingwolderschans. Na de aanleg van Nieuwenschans verviel de functie van de vesting. Nu zijn de wallen weer hersteld en kun je er over wandelen. Het is een mooi klein gehuchtje met 90 inwoners.


We rijden het dorp uit over een klein paadje en komen langs een mooi watertje en volgen een fietspad een natuurgebied in. Het is rustig landbouwgebied met af en toe een boerderij. Schokkend is dat deze soms leeg staan en vervallen zijn. Na 10 km rijden we door Oude Schans. Daarna rijden we door het lintdorp Bellingwolde. Grote boerderijen, afgewisseld met kleine huisjes. We zien een slager en enkele cafetaria’s, maar geen supermarkt. En we vermoeden dat er een asielzoekerscentrum is want we zien veel zwartgekleurde mensen op de fiets.
Dan een mooi pad langs een dijkje van een natuurgebied Weddebergen bij Lutjeloo. In Weddeveer roepen mensen die borrelen in de voortuin dat we bij hen mogen kamperen. We rijden toch maar door naar Winschoten en Heiligerlee. De laatste plaats is bekend van een historische veldslag tussen de Spanjaarden en de Oranjes die het begin van de tachtigjarige oorlog aangeeft. Er je de camping die langs de hoofdweg ligt in Westerlee. De boer heeft plek zat en het is opvallend drassig. Dit komst doordat de vette klei van dit gebied het zakken van het water tegen houdt. Met een avondzonnetje zetten we de tent op en eten een potje. Het is al laat en na een kopje thee/koffie duiken we de tent in. Het is opvallend stil en rustig.
staat nu nog steeds een herdenkingsmonument. Dan vinden we na een mooi klein apart fietspaad

Dag 2 Westerlee-Groningen

(55,8 km; 3.09 uur; 17,7 kmh gemid.)


We rijden rond 9.30 u weg en steken de weg over. Links zien we een prachtige oude Groningse boerderij die nu dienst doet als café, restaurant en vergadercentrum. Er is een prachtige tuin en een grote parkeerplaats achter het huis. Zo proberen mensen uit de streek nieuwe vormen van exploitatie te vinden. Vandaag cirkelen we tussen de grote plaatsen door naar de stad Groningen. Grote lappen open landbouwgrond worden afgewisseld met dorpen in lintbebouwing met veel opvallend veel groen. En opnieuw vallen de grote onder architectuur gebouwde boerderijen op.  Het is zaterdag en veel mensen spreken ons aan met de vraag waar we naar toe gaan. In Zuidbroek maak ik een foto van het Winschoterdiep. Een kanaal tussen Winschoten en Groningen. Het water is aangelegd voor de turfwinning, maar langs het kanaal startten later ook scheepswerven met hun activiteiten. Waren de boten vroeger van hout, tegenwoordig zijn het high-tech stalen schepen. Daarna volgen Noordbroek en Slochteren. We drinken koffie midden in het land langs een fietspad. Mooie oude wegen heb je hier. In Slochteren passeren we het landgoed van de Fraeylemaborg. Een landgoed voor de adel van deze omgeving. Via Kolham en Westerbroek rijden we langs het Eemskanaal de stad Groningen binnen. We zoeken de weg naar de camping in het stadspark. Als we voor de ingang staan en mensen naar de camping vragen komt er een vrouw langs die ons oppikt met de fiets en samen rijden we door het park en brengt ze ons naar de goede plek. Ook hier is het gras nat, maar lukt het wel om op het trekkersveldje een droge plek te vinden. Daarna rijden we de stad in en informeren bij het VVV naar een bakker, een vegetarisch restaurant en een stalling. Dan parkeren we onze fiets in een gratis stalling en doen onze boodschappen. Carla vindt een vintagewinkel en eten bij Wagamama noodles. Daarna gaan we naar de film a Seperation in Forum Imago.
A Seperation is een indringende Iraanse film over een moeder die met haar dochter het land uit wil op zoek naar betere levensomstandigheden, terwijl de vader in het land wil blijven om zijn demente vader te verzorgen. De moeder gaat een tijdje bij haar moeder wonen en de vader neemt een hulp aan die overdag de verzorging van de vader doet. Dan volgen er allerlei complicaties die eigenlijk de kern van het verhaal zijn. Een subtiel kijkje in het dagelijks leven van Iran en de klasse en religieverhoudingen.
 Het regent als we terug rijden naar de camping en we hangen onze broeken aan het drooglijntje in de tent.

 Dag 3 Groningen

Het regent zoals is voorspeld de hele ochtend. We slapen uit, eten wat, lezen een krantje en Carla valt weer in slaap. Rond half twee rijden we de stad in om het Groninger Museum te bezoeken. Er zijn twee grote tentoonstellingen. Me, myself and I van de Japanse fotograaf Chi Peng en Material World, Kunst, Design en Mode.

Daarna pakken we een terrasje en eten wat in een eetcafé. Daarna gaan we voor Carla bijzondere plekken in de stad zoeken. Het zijn de plekken waar ze als kind bij haar oma en tante logeerde. Rond 21.00 uur zijn we weer op de camping en ik klets even met een man die op een ligfiets de ronde van Nederland doet. Hij heeft deze dag geen regen gehad.

Dag 4. Groningen-Havelte.

(77,8 km; 4,38 uur; 16,7 kmh gemidd.)

Op maandagochtend rijden we het stadspark uit en botsen we tegen het Pickethof aan. Het is de plek waar de opa en oma van Carla een tuinhuis hadden. Prachtige huisjes en tuinen.
Dan slingeren we met een fietspad door een natuurgebied naar Peize, dat bekend is van een de hopteelt. Op een klein veldje staan nog steeds een aantal planten die omhoog groeien langs de hoge stokken.
De bloemen van de hopplant (Bellen) bevatten etherische oliën die een bittere smaak aan het bier geven. Vroeger was het vooral de conserverende werking waarom hop aan het bier werd toegevoegd. Nu is het vooral voor de smaak. (b.v. Jopen Hoppen) In de 17e en 18e eeuw was hopteelt in Peize een belangrijke bron van inkomsten en leverden de telers de hop aan de brouwers in Groningen.
Peize is een Drents dorp met een brink en lage boerderijen. We rijden door een afwisselend landschap met bosjes, weidelandschap en kanaaltjes die het water afvoeren naar Norg, waar we brood kopen en een puddingbroodje, omdat we merken dat we veel brandstof verbruiken door al het gewicht aan spullen die we bij ons hebben.

2. Geschiedenis van het Drents landschap.

Het landschap met Esdorpen als Peize en Norg tot aan het Hunehuis waar we doorkomen en vanavond slapen heeft een lange geschiedenis van menselijke invloeden in relatie tot het gebied en de natuurlijke invloeden. Zie: http://www.drentslandschap.nl/Default.aspx



Trechterbekervolk De eerste bewoning van Drenthe dateert van tussen 3.400 - 2.850 v. Chr. met de komst van de hunebedbouwers. Zij worden ook wel genoemd het Trechterbekervolk, genoemd naar het fraaie trechtervormige aardewerk. Het verspreidingsgebied van deze cultuur loopt van Noord-Nederland via Noord-Duitsland en Denemarken naar Uitzweten en Polen en de Baltische staten.
Aansluitend vestigen zich in Drenthe opeenvolgende bekerculturen als enkelgrafcultuur (2.900 - 2.400 v. Chr.) en het klokbekervolk (2.500 - 2.100 v. Chr.). Vanaf de komst van de eerste boerennederzettingen is sprake van min of meer permanente invloed van de mens op het landschap. De stenen werktuigen en huishoudelijk aardewerk worden beter en de (geslepen) bijl doet zijn intrede. Bos wordt gekapt of afgebrand. Men doet aan houtbewerking en kan huizen bouwen. Op het afgebrande bos worden gewassen als naakte Gerst en Emmertarwe verbouwd. Men hield vee zoals runderen en varkens. Wanneer akkers rond een nederzetting zijn uitgeput veranderde men van woonplaats. Op verlaten akkers kon het oerbos zich niet goed herstellen. Op beperkte schaal ontstaan heide en zandverstuivingen.
De Bronstijd 2.100 – 750 v.Ch:In het oerwoud ontstaan geleidelijk meer open vlakten met de eerste heidevelden. Een gevolg van toenemende invloed van akkerbouw en veeteelt. Grafheuvels zijn in de bronstijd opgebouwd met heideplaggen. De eerste zandverstuivingen ontstaan door een te intensief grondgebruik. In deze periode is nog steeds sprake van kleine boeren nederzettingen. Op meerdere plaatsen in Drenthe zijn plattegronden van boerderijen uit de bronstijd opgegraven. De nederzettingen bestaan uit slechts enkele boerderijen, met ongeveer 6 bewoners per huis. Akkerbouw en veeteelt vinden plaats in de directe omgeving van de nederzetting. De eerste metaalbewerking vindt plaats in de vorm van het gieten van brons, o.a.: bijlen, speerpunten en sierraden. Daarnaast blijft het gebruik van (vuur)stenen werktuigen gehandhaafd. Andere vondsten uit de bronstijd zijn aardewerk, afvalkuilen en ploegsporen. Belangrijke archeologische monumenten uit de bronstijd zijn de grafheuvels en de meestal onzichtbare urnenvelden.
De IJzertijd 750 v Chr-12 na Chr.: In deze periode wordt de metaalbewerking verder uitgebreid. De (smeed)ijzerproductie neemt een aanvang. In de laatste fase van de ijzertijd ontstaan de eerste halfpermanente nederzettingen. Belangrijke zichtbare overblijfselen zijn urnenvelden, grafheuvels en celtic fields. Vondsten uit deze periode zijn aardewerk, ijzerslakken en ijzeren voorwerpen. Bij opgravingen komen dikwijls ploegsporen en grondsporen van boerderijen te voorschijn.
Romeinse tijd 12n Chr.-450 n Chr.
In de Romeinse tijd is Drenthe veel natter en krijgt daardoor te maken met de vorming van hoogveen met veenmos. Het hoogveen ligt als het ware als een schil om het hogere Drents plateau. De grens van het hoogveen ligt ruwweg bij 5 m + NAP. Boeren moeten het hoger op gaan zoeken. Veel nederzettingen uit de ijzertijd, zoals het Hijkerveld, worden in deze periode vanwege de toenemende nattigheid verlaten. De Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen waren een onrustige periode. Drenthe wordt geconfronteerd met migrerende bevolkingsgroepen. Nederzettingen van Romeinen zijn in Drenthe niet aangetoond. Wel zijn sporen gevonden van handelscontacten met de Romeinen. Veel nederzettingen uit de ijzertijd en de celtic fields als akkercomplexen raken in onbruik. Er zijn vermoedelijk meerdere oorzaken: onlusten, zandverstuivingen als gevolg van overbeweiding en bedreiging door hoogveen. Vondsten uit deze periode zijn aardewerk, metalen voorwerpen en munten. Crematieresten worden begraven in eenvoudige kuilen, meestal zonder bijgiften.
Middeleeuwen 450-1500 n Chr.
Drenthe was tijdens de vroege middeleeuwen bezat nog veel oerbos, vooral in de vochtige beekdalen. Dit bos werd gekapt toen men behoefte kreeg aan meer hooiland. Vanaf de 9e eeuw ontstaan de Esdorpen zoals Norg. De Esdorpen hebben een aantal kenmerken. De es was de gemeenschappelijke akker van het dorp die vaak wat hoger dan het dorp ligt. Die hoge ligging kon ontstaan door de wijze van bemesting van de essen of doordat de locatie van zichzelf al hoger lag. De omwonenden was gezamenlijk eigenaar. Daarnaast heeft een esdorp een brink. Een stuk land aan de rand van het dorp waar de koeien en schapen ’s avonds bij elkaar kwamen. Ook werden er bomen geplant om te gebruiken als bouwmateriaal. Door de groei van het dorp kwam de brink vaak in het centrum van het dorp te liggen, waardoor het een centrale functie kreeg. (Feest of kermisterrein, markt enz). Verder staan de boerderijen in het dorp, is er een beek en zijn er velden en weilanden langs de beek.
In de late middeleeuwen beginnen de veenontginningen aan de rand van het Drents plateau die tot dan toe onbewoonbaar waren door moerasbossen en hoogveen. De mensen leefden tot dan op de hoge en van nature goed ontwaterde gronden.
We zien onderweg een scherpe afwisseling van bos, weiland en heidegebieden. Dit is afhankelijk van de hoogte en ligging van de grond. Als we Norg uitfietsen naar het zuiden is de overgang van een Drents dorp, naar weiland naar het Fochteloër hoogveen heel scherp te zien. Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Fochtelo%C3%ABrveen

3. Landschap Hoogveen, laagveen en turfwinning.

Hoogveen

Met hoogveen wordt bedoeld veen dat wordt gevoed door hemelwater, voedselarm is en waar vooral veenmossen groeien. Het Fochteloërveen (Foto boven) is de plek in Nederland waar deze vorm van natuur het best bewaard is. Ons fietspad gaat over een zandrug over de hei. In het gebied zijn plant en diersoorten aan te treffen: Kraanvogel (zie foto rechts), Slangenarend, ringslang, adder, gladde slang en het veenhooibeestje. Door dammen en kanalen probeert men het gebied voedselarm en nat te houden.LaagveenDeze vorm van veenvorming wordt gevoed door grondwater en kent als vegetatie Zegge, Riet, Els, Wilg en Populier.Klei op leem. Op veel plaatsen is door afzetting van rivieren of zee een laag klei afgezet op een veenbodem. Men noemt dit Klei op leem.TurfwinningWest Nederland bestond rond 1000 na Chr. Voor een groot deel uit veengebied. De eerste boerderijen werden ca. 800 gebouwd, maar de echte ontginning van het land vond plaats tussen 1000 en 1300. Op de metersdikke veenlaag kon landbouw bedreven worden. De landeigenaren (Graven) gaven grote delen grond in leen uit aan de leenmannen die van lagere adel waren. De uitgegeven stukken grond werden ambachten of heerlijkheden genoemd. De leenman of ambachtsheer gaf de grond weer uit aan kolonisten om de grond te ontwateren en te ontginnen. De ontginning bestond uit het verwijderen van bomen, struikgewas en afvoer van water. Eerst werd het terrein afgebrand en vervolgens verdeeld in gelijke stukken van 30 roeden en daar tussen de sloten van 6 voorling lang. De zogenaamde strook ontginningen: diepte in voorlingen, breedte in roeden uitgedrukt. Om het veen te ontwateren groef men lange sloten recht op het afwateringskanaal en bij de veenstroom (rivier), die als transportweg diende, bouwde men een hoeve. Geruime tijd na de ontginning van het veen verschenen de eerste dijken. Aanvankelijk verliep de afwatering zonder veel problemen doordat het veen bovenhet waterpeil van de rivier lag. Door het onttrekken van water aan het veen verloor het veen veel volume en begon ze te dalen. Door het ontwateren begon het veen in te klinken en werd het land te nat voor akkerbouw. Om toch graan te kunnen verbouwen staken de boeren de watering over en ontgonnen weer een deel van het moeras. Ze groeven de nieuwe ontwateringssloten in het verlengde van de reeds bestaande. Vaak werd de boerderij ook naar het nieuwe land verplaatst. Het oude, natte land bleef in gebruik als hooi- en weiland voor het vee. Rond 1300 was het hele moeras verdwenen en lag het gebied er in grote lijnen bij zoals het er nu nog steeds bij ligt. Door de stijging van de zeespiegel en inklinken van het veen kwam het land steeds lager te liggen. Om de dreiging van overstromingen tegen te gaan werden dijken aangelegd. De boerderijen werden in de eeuwen daarna naar de dijken verplaatst want dat waren de hoogste en droogste plekken in het veld. Zo is de kenmerkende, lintbebouwing in Noord Holland. Rond 1400 werd de windmolen ontwikkeld, waarmee water op een hoger niveau kon worden gebracht. In de zestiende en zeventiende eeuw werd de molenbemaling ingevoerd en verschenen de eerste poldermolens. Het land bleef hiermee tot op zekere hoogte droog. In de vroege Middeleeuwen was turf, het gedroogde en in blokken gestoken veen, de belangrijkste brandstof voor verwarming. Op kleine schaal werd het land vergraven of gebaggerd bestemd voor eigen gebruik. Zo ontstonden er kleine turfputjes of wat grotere petgaten, die langzaam weer dichtslibden. Soms haalde men veen uit de sloten waardoor die plaatselijk erg breed konden worden. Door toenemende bevolking en welvaart werd de vraag naar turf in de Hollandse steden zo groot dat het voor boeren financieel interessant begon te worden om op grote schaal te gaan vervenen. Het land werd immers drassigger door inklinking. Gevolg minder voedsel voor het vee, verlaging van de productie dus minder inkomsten. Velen werden naast hun boerenbedrijf ook slagturver of baggeraar. Het bruine goud, zoals turf ook wel werd genoemd, was in toenemende mate ook de brandstof van de steenbakkerijen. Het aantal steenbakkerijen nam in de Middeleeuwen steeds toe. De brandgevaarlijke houten huizen werden steeds vaker vervangen door bakstenen huizen. Bovendien werden steeds meer kerken gebouwd met baksteen. Ook de bierbrouwers in de steden maakten eeuwenlang gebruik van turf als brandstof. Bier was een volksdrank, hoe slechter het drinkwater hoe meer vraag naar deze licht alcoholische drank. De veenderij werd het hoofdmiddel van bestaan in bijvoorbeeld de polders van Ommoord, Berkel, het gebied rondom Pijnacker-Nootdorp en Vinkeveen, waardoor de veenkussens snel slonken. Vanaf ongeveer 1500 werd vanuit Holland veel turf geëxporteerd naar Brabantse en Vlaamse steden en ook naar Zeeland waar hij vooral werd gebruikt voor de zoutziederij. Door de bevolkingsgroei en opkomende nijverheid kwam er ook in Holland steeds meer vraag naar turf.Kort na de Middeleeuwen (vanaf 1500) was er echter al niet veel veen te delven aan de oppervlakte. Door de turfstekerij ontstonden echter enorme waterplassen, zodat men overging op slagturven of baggeren van veen. Eerst werden veengebieden dicht bij de (Hollandse) steden vergraven. Toen het veen tot op de kleilaag - dus tot meters onder de waterspiegel - was opgebaggerd, gingen de Hollandse steden op zoek naar nieuwe veengebieden. Deze werden o.a. gevonden in zuidoost Friesland en in noordwest Overijssel. Het zuidoostelijke deel van Friesland. Een voorbeeld van grootschalige vervening is de streek ten oosten van wat nu Heerenveen heet en was aanvankelijk een onherbergzaam veengebied. Net zoals in Zuid-Holland werd het veen in het zuidoosten van Friesland tijdens de middeleeuwen op kleine schaal ontgonnen voor eigen gebruik. De uitgegraven turfputjes of petten groeiden deels weer dicht en werd deels aangevuld met de bonkaarde (de bovenste laag die niet bruikbaar was voor brandstof). In de 16e eeuw kwam daar verandering in. Wegens de grote vraag naar turf vooral vanuit de grote steden richtten enkele rijke heren uit Friesland en Utrecht in 1551 de Veencompagnie op. Grote veengebieden werden opgekocht. Eerst werd het gebied ontwaterd door het graven van vaarten en wijken en deze konden later dienen voor de afvoer van de turf. Toen het gebied gereed was, kon de exploitatie van turf op grote schaal plaatsvinden. Hiervoor was veel mankracht nodig. De veenwerkers en hun gezinnen vestigden zich langs de veenkanalen en zo ontstonden de lintdorpen. Het was een karig bestaan waarin hard gewerkt moest worden door grote gezinnen. De behuizing varieerde van een houten krot, een huisje gebouwd op een afgedankte bok (een lang aan beide kanten puntig schip) of een plaggenhut. Kinderarbeid was heel gewoon. Al vanaf hun twaalfde jaar moesten de kinderen met hun vader mee om te werken in het veen. Ze moesten met een kruiwagen de turf naar de turfschepen brengen. In het begin van de 19e eeuw verdiende een arbeider in Aengwirden ca. fl. 0,70 tot fl. 0.80 per dag. Het hoogtepunt van de vervening vond plaats tussen 1650 en 1750. In de tweede helft van de 18e eeuw kwamen de verveners uit Giethoorn en toen begon men het veen uit te baggeren met de beugel. Het opgebaggerde veen werd in aan beide kanten puntige scheepjes geworpen en in die "bokken" vervoerd naar de plek waar het verder werd toebereid. Er ontstonden grote waterplassen, die niet meer dicht groeiden.Er waren twee technieken om de turf te winnen.Droge verveningGlobaal kan worden gezegd dat grootschalig turfsteken bij droge vervening gebeurde door een ploegje van ongeveer vier personen. Dat konden volwassen mannen zijn, maar ook maakten vrouwen en jongens er wel deel van uit. Een van de turfgravers stond wat verder naar boven om met een wadder of stikker het veen op maat te snijden. Wat lager stond een tweede turfgraver die met een opschot of oplegger de turven los stak en op een kruiwagen - de slagkar - deponeerde. Door andere leden van de ploeg werd die kruiwagen - beladen met 12 tot 20 turven (gezamenlijk gewicht zo'n 70 kg) - naar het zetveld gereden. De turfgraversploeg kon op die manier per dag zo'n 6000 turven produceren.Natte verveningNatte vervening gebeurde in sloten of plassen. Vaak was op een dergelijk plek de turf eerder al tot op het grondwater gedolven. Bij natte vervening werd het veen met de baggerbeugel vanaf de oever of vanuit een bootje vanonder de waterspiegel weg gebaggerd. Dit werd ook wel turftrekken genoemd, hierdoor ontstonden de trekgaten. De veenspecie werd op legakkers uitgespreid, gemengd en ontwaterd, in turven gestoken en te drogen gezet.Het seizoen in de turfstekerij duurde ongeveer 12 weken. Men begon ongeveer half maart: door eerder te beginnen zou door vorst aan de grond de turf aangetast kunnen raken. Eind juli stopte men, omdat men de kans liep dat turf die daarna werd getrokken niet voldoende droog was voor de winter inviel.Effect van turfwinning op het landschapDe turf werd op een legakker gelegd om te drogen en er waren afspraken over de verhouding tussen kanaal en akker. In de weerribben is deze structuur van kanalen behouden. Doordat de turfstekers de smallere legakkers ook weghaalden, dan wel afbrokkelden door golfslag ontstonden de grote plassen ontstaan bij Loosdrecht, Vinkeveen, Giethoorn enz.De in West-Nederland door vervening ontstane plassen werden later vaak weer drooggelegd met behulp van windmolens. Dit zijn de zogenoemde droogmakerijen. De onder het veen liggende kleilaag maakte deze gebieden tot vruchtbare grond. In Friesland bleven de meren meestal omdat de bodem onder het veen daar vaak uit voor landbouw minder geschikt zand bestond.De bewoning van een veengebied en het ontstaan van lintbebouwing is ook beschreven. In eerste instantie was het niet nodig om dijken te maken. De woningen werden aan het begin van de akker gebouwd, maar door de inklinking van het veen waarop beweiding werd toegepast, maakte dat de huizen op hogere grond gebouwd moesten worden of werd het noodzakelijk dijken aan te leggen waar de huizen opgezet konden worden. De vele veenkades zijn ontstaan door een natuurlijk proces. Het veen van het achterland klonk in na oxidatie door ontwatering, maar de oevers langs de waterlopen bleven door water verzadigd op de oude hoogte. Als nu de waterstand tijdelijk daalt en de kade de kans krijgt te verdrogen is het optreden van verzakkingen en doorbraak niet denkbeeldig. Dat dit inderdaad plaats kan vinden blijkt uit de kadebreuk in Wilnis in 2003.Bij de indeling van het landschap was niet alleen de adel betrokken die het land aan leenheren gaf. In de literatuur wordt ook de rol van de kloosters genoemd die hielpen met de inpoldering door het ophogen van dijken en het graven van afvoerkanalen. Zie polder Mastenbroek bij Kampen, het Zwarte Waterklooster bij Hasselt dat we passeerden en de dijken rondom de Wierden in Groningen. Basis van dit alles waren de al aanwezige dijkjes en natuurlijke verhogingen. Door de fietskaart op die manier te lezen leer je al beter begrijpen hoe het landschap zich ontwikkeld heeft.

Kolonie Veenhuizen
We bezoeken het gevangenismuseum, mede naar aanleiding van het boek ‘Het Pauperparadijs’ van Suzanne Janssen, dat we lazen. Toch maakt het indruk om de hangmatten en eetborden te zien, de kleding en de dagindeling. Het dorp was een eigen gemeenschap met elektriciteitscentrale, kerk, apotheek, bewakerswoningen, boerderijen. In het dorp staan prachtige oude huizen met opschriften als Orde en structuur, Gerechtigheid. De bedoeling van de bedenkers was dat de bewoners van Veenhuizen mee zouden werken om het veen af te graven en het gebied te ontwikkelen.
Vanaf 1818 bouwde de Maatschappij van Weldadigheid enkele kolonies voor arme gezinnen en wezen in het zuidwesten van Drenthe en in het noordwesten van Overijssel: FrederiksoordWillemsoord en Wilhelminaoord. De Maatschappij van Weldadigheid sloot in 1823 een contract met de Nederlandse regering om 4.000 wezen, 1500 bedelaars en landlopers en 500 gezinnen op te nemen. Voor de te plaatsen kinderen werden in het Drentse Veenhuizen drie grote gestichten gebouwd. Uiteindelijk werden in het Derde gesticht in Veenhuizen ook bedelaars geplaatst. In 1859 werden de bedelaarsgestichten Veenhuizen en Ommerschans overgenomen door de rijksoverheid en omgevormd tot strafinrichtingen. Voor het gevangenispersoneel werd er een klein dorp gebouwd, om de inrichtingen heen. Veenhuizen is als gevangenis blijven bestaan.Het museum geeft minder achtergrondinformatie dan het boek jen. En alles was ver weg van de bewoonde wereld. Je ging met de trekschuit naar Groningen. Later was het vervoer per kar of auto. In het boek is goed te lezen wat de goed bedoelde ideeën waren van de maatschappij van weldadigheid en hoe de familie van Janssen probeerde buiten Veenhuizen een eigen bestaan op te bouwen, maar dat dit in die omstandigheden erg moeilijk was en dat daardoor men weer terug ging naar de instelling.

We eten wat aan de overkant van het veen, waar een oudere man met buitenkledij en een enorme camera allerlei gesprekjes in dialect voert met mensen die langs fietsen.
We passeren nl. het Fries-Drenths wold, met afwisselend bos, heide en zandverstuivingen. Op Wikipedia staat de volgende tekst over dit gebied:
Het karakter van het gebied is in belangrijke mate beïnvloed door de esdorpencultuur. Grote delen zoals het Doldersummerveld, Aekingerzand, Berkenheuvel en Wapserveld werden eeuwenlang door de boeren uit de omliggende dorpen gebruikt voor het begrazen door schapen. Door deze eeuwenlange begrazing en het afsteken van plaggen voor depotstalcultuur, werden mineralen afgevoerd en verschraalden grote delen van de zure zandgrond. Op die plaatsen ontstonden heidevelden en soms stuifzand. Het Aekingerzandbij Appelscha heet in de volksmond ook wel de 'Kale duinen'. Vooral op die stuifzanden ontstonden kleine heuveltjes of duintjes. Later, in de 19e eeuw, na de uitvinding van kunstmest, werden die stuifzanden en heideterreinen (of 'woeste gronden') bebost. Men plantte er inheemse soorten als eiken en grove dennen, maar ook uitheemse soorten als Douglasspar, Amerikaanse eik of Japanse lariks.


De Vledder Aa neemt een bijzondere plaats in dit nationale park. Deze beek is de enige in Nederland die zijn bovenloop volledig in een natuurlijke omgeving heeft liggen. In de jaren 2002 en 2003 is gewerkt aan natuurherstel van de bovenloop van deze beek. Ook het beekdal van de Tilgrup, een beek die in de Vledder Aa uitmondt, werd gedeeltelijk weer hersteld. Tevens werd de kunstmatige instroom van gebiedsvreemd en vervuild water uit de Drentsche Hoofdvaart via de Tilgrup naar de Vledder Aa afgesloten.
En dan willen we op zoek naar een winkel maar we rijden in het natuurgebied tussen Appelscha, Diever en Vledder en er zijn alleen maar kleine plaatsjes. Ik vraag een boerin of er winkels in de buurt zijn, maar deze zijn allemaal verdwenen. We moeten afwijken van de route om in Vledder boodschappen te doen. Daarna rijden los van de route naar het Hunnehuis, waar voldoende plek is op de camping. Er staan die nacht 3 tentjes. De kampwacht vertelt over haar inzet voor het NIVON en jk is voor de vereniging om alle huizen in de running te houden. We hebben een zitbank en maken lekker eten. Daarna vragen we bij de kampwacht om een muggenstick die we onmiddellijk krijgen. We kunnen wel gebruik maken van de huiskamer van het huis, maar zijn moe en gaan lekker slapen.

Dag 5. Havelte-Kampen

(75,4 km; 4,37 uur; 16,3 kmh gemiddeld)

We willen vroeg opstaan, maar het spat regendruppels op de tent. Dat is tegen de verwachting in. Het blijft deze dag wat somber en winderig. De route is anders dan op de kaart staat. We rijden langs het militair oefenterrein en gaan bij Kallenkate onder de snelweg door en rijden een stukje door Steenwijk en dan door de polder naar Nijenveen, waar we bij een bakker brood kopen. Er is een hele fietsgroep die naast de bakker op een soort terras zit, maar ze komen een voor een langsgelopen met een taartje.
Dan rijden we Meppel binnen. Ik had Carla beloofd dat we op de grote markt van Meppel een kopje koffie zouden gaan drinken en aangezien de cafés op het plein saai zijn, gaan we bij de bakker zitten die een aardige aanbieding heeft van koffie met vlaai. We rijden door maar we moet flink opboksen tegen de wind. We rijden langs het Meppelerdiep. Je kunt goed zien dat de rivier veel breder is geweest en nu gekanaliseerd is. In het kleine gehucht Baarlo maken we nog wat koffie en lunchen wat. Er zit op de bank aan de rivier al een fietser die even rust. We kletsen wat. Hij is meubelmaker en als het wat rustiger is gaat hij soms een paar dagen fietsen. De richting wordt bepaald door hoe de wind staat. Hij rijdt niet langs LF’s maar zoekt zijn eigen weg. Hij doet ons de suggestie om bij Hasselt de Zwolse dijk te nemen.  Zo komen we aan in het

4. landschap IJsseldelta.


Het noordelijk deel van het  Kampereiland en de andere Buitenpolders, is vanaf de middeleeuwen geleidelijk veroverd op de Zuiderzee en onregelmatig verkaveld. Het zuidelijke deel is de polder Mastenbroek, met de oudste geometrische kavels van ons land (1364).
In de tweede helft van de veertiende eeuw begon de stad Kampen met het bedijken van de delta van de IJssel. Door de deltavorming lagen daar veertien eilanden: het begin van Kampereiland en de andere Buitenpolders. De gefaseerde inpoldering is nog altijd af te lezen aan de verschillende dijken en kades die de ‘vingers’ van de delta volgen en soms afdammen. Ook de onregelmatige verkavelingsstructuur die dit ‘eiland’ nog altijd kenmerkt, heeft alles te maken met de loop van enkele voormalige riviertakken van de IJssel, zoals het Noorddiep, het Ganzendiep en De Goot. Eenzaam in het vlakke polderland duikt hier en daar een boerderij op, voor alle zekerheid gebouwd op een terp (ook wel belt genoemd) en omgeven door bomen om nog enigszins beschut te zijn tegen de wind.
Tussen Kampen, Zwolle, Hasselt en Genemuiden, en zuidelijk van Kampereiland ligt de polder Mastenbroek. Deze polder is in de veertiende eeuw van onland in vruchtbaar land omgezet. Alleen ging het hier om het ontginnen van een veenmoeras en niet om het inpolderen van delen van de Zuiderzee. Voor middeleeuwse begrippen is er rationeel te werk gegaan, wat in de hand werd gewerkt doordat er maar weinig kreken waren. Uitgaande van drie evenwijdig aan elkaar gegraven weteringen is een geometrische en grootschalige verkaveling gerealiseerd. Steden en dorpen als Kampen, Wilsum, IJsselmuiden, Grafhorst, Genemuiden en Hasselt hebben tal van historische gebouwen. Zo staat in Wilsum een kerk uit 1050, die daarmee de oudste van Overijssel is. 



Omdat we naar Kampen moeten en de route veel meer via de oostkant van Zwolle gaat, rijden we door de nieuwe stadswijk van Zwolle, Stadshage en zoeken de winterdijk van de IJssel, de mooiste rivier van Nederland op. We hebben nu iets meer wind mee en rijden slingerend naar Kampen toe en bereiken om 17.30 uur het huis van de zus van C.  Zij bezoekt haar moeder en ik drink een biertje met mijn zwager J. Ook kunnen we nog even onze spullen drogen. Na het eten bezoeken we nog even de ouders van C. en kletsen nog wat na en gaan slapen.

Dag 6 Kampen-Baarn

(92,6 km; 5,17 uur; 17,5 kmh gemiddeld)

We worden om 7 u  wakker gemaakt en eten samen met zwager J. een stevig ontbijt en stappen rond 8 u op de fiets. In Elburg doen we boodschappen (Brood en Puddingbroodje) en C. kan een hazelino niet laten staan. Dit stuk van de route hebben we al een keer gereden, maar het lijkt of er nieuwe weggetjes zijn gekozen of onverharde wegen verhard gemaakt. We beginnen op de dijk langs het Randmeer en ik vraag me af hoe dit landschap is ontstaan. Er moet een strijd met het water geweest zijn, want we passeren de afdruk van een kerk die ooit is verzwolgen door de golven van het IJsselmeer. Aan de andere kant van deze strook land liggen de bossen van het

5. Veluws Landschap. Je denkt dat het bos er altijd is geweest, maar dat is zeker niet het geval. Wat voor de Veluwe geldt, is ook aan de orde voor de Utrechtse Heuvelrug. Door intensief gebruik van boeren en het houden van schapen was bestond het gebied grotendeels uit heide en zandverstuivingen.

 De bevolking concentreert zich historisch gezien vooral aan de randen van de Veluwe. Op de Veluwe zelf (het bosgebied) liggen slechts enkele dorpen en wonen op een oppervlakte van 912 km circa 13.900 mensen.  Deze dorpen leefden van de landbouw die op de schrale zandgronden mogelijk was. In de Middeleeuwen zorgde boskap en intensieve landbouw ervoor dat de wind vat kreeg op de arme zandgronden. Hierdoor ontstonden grote zandverstuivingen en werden er stuifduinen gevormd. Veel bos op de Veluwe is in de periode 1895-1920 aangelegd om stuifzand vast te leggen. Rond 1850 was een derde van de Veluwe bedekt met stuifzand, nu omstreeks een procent. Vooral de grove den bleek geschikt om stuifzand vast te leggen. In de periode 1895-1932 werden grote delen van de Veluwe ingerasterd, in bijna alle gevallen omdat de eigenaren wilden jagen. De wildstand op de Veluwe was zeer laag, en aan het kleine formaat van bewaard gebleven gewei uit die tijd is de menselijke druk af te lezen. Dus werden er dieren geïmporteerd en uitgezet in stukken Veluwe met hekken eromheen. 

Bij Hierde en Harderwijk gaan we van de route af en zoeken we in Ermelo naar de psychiatrische inrichting waar C. gewerkt heeft. We lopen door de winkelstraat, steken bij het station het spoor over en staan opeens in een inrichting. De gebouwen en namen zijn nog steeds in functie. We rijden een rondje over het terrein dat sterk lijkt op de inrichting Vogelenzang. Daarna zoeken we huisjespark Sneeuwwitje waar C.woonde en kijken even rond. Daarna zoeken we de IJsselmeerroute weer op. We vragen de weg aan een jong stel met twee kinderen die een kaart hebben met de knooppuntennummers. Zij beginnen aan een gezin en wij zijn weer vrij van opvoedingstaken en zijn voor het eerst weer zonder kinderen op stap.
Op de hoogte van Putten komen we weer bij het Randmeer uit en volgen het fietspad langs het Randmeer en komen we in het

6. landschap Arke-Eemland.

Weidser kan een Nederlands landschap nauwelijks zijn. In het noordelijk deel van Arkemheen is vrijwel geen boom of huis te bekennen. Achter de Zeedijk van de vroegere Zuiderzee strekken zich lege weilanden landinwaarts uit. Pas in de verte zijn de bebouwing van Nijkerk en het verkeer op de A28 te ontwaren. Des te pregnanter is de aanwezigheid van het stoomgemaal Hertog Reijnout. Markant wijst de schoorsteen van dit enige gemaal in Nederland dat is uitgerust met buitenschepraderen, de lucht in.
De sloten waardoor het water van dit veengebied naar het gemaal stroomt, hebben vaak een bochtig verloop. In dat geval zijn het restanten van beken die van de flanken van Veluwe naar de Zuiderzee, nu het randmeer, stroomden. Verder naar het westen stroomt de Eem noordwaarts naar het Eemmeer. In de middeleeuwen was deze stroom het uitgangspunt voor de ontginning van dit deel van het veenmoeras. Dat verklaart meteen waarom de meeste kavels oost-west zijn gericht.
Aan de noordzijde van een ontgonnen stuk land werd telkens een dwarskade aangelegd, die bescherming moest bieden tegen het water van de Zuiderzee. Toch bouwden de pioniers hun boerderijen doorgaans niet op de nieuwe landerijen, zelfs niet op terpen. Slechts een enkele kale terp getuigt slechts van een opgegeven poging tot bebouwing. In plaats daarvan concentreerden de kolonisten zich rond Eembrugge. Later – toen in de 14de eeuw als grens tussen Holland en Het Sticht de Wakkerendijk was aangelegd – verhuisden de opstallen zich naar deze dijk. In de eeuwen die volgende op de ontginning, klonk het land in. De boeren schakelden noodgedwongen over van akkerbouw op veeteelt. Tussen het Eemland en Arkemheen liggen Spakenburg en Bunschoten. Ooit waren dat twee afzonderlijke plaatsen, nu zijn ze aaneengegroeid. In het haventje van Spakenburg is het vissersverleden van dit dorp nog volop aanwezig, in Bunschoten zijn de overblijfselen van middeleeuwse versterkingen terug te vinden. 

In Bunschoten-Spakenburg is net als 8 jaar geleden een standwerkersconcours dus het is erg druk gezellig en er speelt een aardig bandje dat oude jazz speelt. We eten wat en rijden langs de Eem naar Baarn om de camping de 7 Linden op te zoeken. Het is nog lekker zonnig als we de tent opzetten, borrelen en eten. Daarna maken we nog een wandeling over de camping en zien dat deze helemaal niet vol staat. Het meisje van de receptie verteld dat de camping in de zomer half vol staat en juist met Hemelvaart, Pinksteren en het najaar vol staat. In de zomer gaan de kampeerders naar het buitenland.

Dag 7 Baarn-Haarlem

(82km; 4,27 uur; 18,4 kmh gemiddeld)


We rijden de camping af en we besluiten niet de grote weg naar Hilversum te nemen, maar naar Lage Vuursche te rijden en via het Groene Hart naar huis te rijden. We hebben geen kaart bij ons, maar verwachten via knooppunten de weg te vinden. Vanuit het bos rijden we voorbij Hollandse Rading, Breukelen, Nieuwersluis het 7. landschap van het Groene Hart in.


Het Groene Hart is een groot en gevarieerd gebied met niet alleen gras en water, maar ook oude steden als Gouda, Woerden, Nieuwpoort en Schoonhoven. Ruwweg zijn van noord naar zuid te onderscheiden: het Plassengebied (rond Loosdrecht en Vinkeveen), het Hollands-Utrechts veenweidegbied en de waarden (ten zuiden van de Hollandsche IJssel).
De landschappelijke verschillen zijn te verklaren uit de ontginningsgeschiedenis. Zo is de ontginning van het Plassengebied al in de 9de eeuw begonnen. Vanaf de Vecht werd het veenmoeras ontgonnen door sloten haaks op dit riviertje te graven. Als gevolg van de ontwatering klonk het gebied almaar in. Akkers moesten daardoor plaatsmaken voor weilanden. En die zijn op veel plaatsen weer vergraven voor de winning van turf. Zo ontstonden de Vinkeveense en Loosdrechtse Plassen met hun karakteristieke legakkers waarop het veen te drogen werd gelegd, petgaten – de put waar het veen is weggegraven – en waaiervormige kavels. Sommige plassen zijn later weer drooggelegd. Polder Béthune is daarvan een voorbeeld. Langs de Vecht zelf zijn in de 17de en 18de eeuw prachtige buitens aangelegd.
Rondom Woerden ligt de streek van de copen, genoemd naar het contract – de cope – waarin de landheer de ontginner toestemming gaf het veenmoeras te ontginnen. Vanaf de oeverwal van een riviertje mocht de ontginner een strook land van circa 100 meter breed en 1250 meter lang (soms het dubbele) het zijne noemen. Nog altijd strekken deze langgerekte weilanden zich achter de boerderij uit, aan weerskanten begrenst door sloten waarin het water bijna net zo hoog staat als het gras. Alle boerderijen staan langs de weg op de oeverwal van het riviertje waaraan de ontginning eeuwen geleden begon.

Bij Breukelen passeren we een fort van de

8. Hollandse Waterlinie wat ook een Nationaal Landschap is.
In tijden waarin legers zich nog voornamelijk te voet verplaatsten was water een probaat verdedigingsmiddel tegen vijanden. Zo waren de steden van het economische en bestuurlijke hart van Holland (de huidige Randstad) makkelijker te beschermen als aan hun oostzijde water zou staan. Daarom is eeuwen geleden van de Zuiderzee tot aan de Biesbosch een strook land aangewezen, die met behulp van sluizen, inlaten en kanalen onder water kon worden gezet als vijandelijke legers oprukten. Op punten waarover de vijand desondanks zou kunnen optrekken, zoals over hoger liggende wegen, spoorlijnen en rivieren, zijn verdedigingswerken gebouwd, zoals bij Rijnauwen en Asperen. De Nieuwe Hollandse Waterlinie heeft van 1815 tot 1963 dienst gedaan en is nog grotendeels intact. Hij bestaat uit inundatiekommen; dat zijn lager gelegen gebieden die met behulp van een stelsel van dijken, sluizen, kanalen en inlaten met water uit de grote rivieren en de Zuiderzee blank kon worden gezet. Op punten waarover de vijand desondanks zou kunnen optrekken, zoals over hoger liggende wegen, spoorlijnen en rivieren, zijn verdedigingswerken gebouwd. Vooral bij de stad Utrecht zijn er vele (Lunetten, de Gagel, Blauwkapel, Vossegat). 

We eten wat op het kerkpleintje van Baambrugge.
Carla heeft het idee dat ze goed kan fietsen op taartjes, zodat we niet alleen een puddingbroodje bij ons hebben, maar ook twee bananensoezen en daarna bij Vinkeveen in het veenplassengebied. Bij het pontje van Nes aan de Amstel gaat het hard regenen en moeten we in alle regenkleding. En later bij Schiphol nog een keer. De wind komt uit het Noord-Oosten zodat we soms wind tegen en soms wind mee hebben. Daarna volgt Amstelveen en rijden we via de ringvaart van de Haarlemmermeer tegen de wind in naar Badhoevedorp en Zwanenburg. Het laatste stukje wind mee komen we in Haarlemmerliede en passeren daar de

9. Stelling van Amsterdam.
In een ruime ring rond Amsterdam is tussen 1874 en 1920 een reeks forten, dijken en sluizen aangelegd, bedoeld om stukken land onder water te kunnen zetten. Het geheel moest de stad beschermen tegen vijandelijke aanvallen, maar is nooit gebruikt. Mochten de Grebbelinie en de Hollandse Waterlinie zijn doorbroken – zoals in 1795 was gebeurd toen de legers van Napoleon hun opmars over het ijs konden voortzetten – dan moest de Stelling van Amsterdam een laatste verdedigingslinie vormen. Bij IJmuiden, Durgerdam, Pampus en Diemerdam zijn forten gebouwd die de toegangsweg over diep, bevaarbaar water (het Noordzeekanaal en de Zuiderzee) moesten bewaken.Om het gebied rond Amsterdam onder water te kunnen zetten, moest het mogelijk zijn sommige droogmakerijen tijdelijk ongedaan te maken. Daartoe is halverwege de Haarlemmermeerpolder, van Vijfhuizen naar Aalsmeer, een dijk aangelegd. Als de nood aan de man kwam zou het gebied ten zuiden van de dijk onder water moeten verdwijnen. Nog voordat de Stelling was voltooid, was hij al achterhaald. De opkomst van het vliegtuig ontnam de linie zijn betekenis. Inmiddels hebben enkele forten een nieuwe bestemming gekregen.

De regen testte onze regenkleding, maar het is niet erg dat we nat worden, want we stappen na een verwarmende douche in heerlijk droge kleren. De route via het groene hart die we nemen is zo’n 15 km langer dan via Amsterdam, maar wel veel rustiger.